Als babyboomer – ik ben geboren in 1951 – is ‘de oorlog’ een ijkpunt. En met ‘de oorlog’ bedoel ik de Tweede Wereldoorlog, de Sjoa. Die oorlog is al mijn hele leven mijn referentiekader. Goed en fout leg ik langs de meetlat van de oorlog. Als ik me afvraag of ik iemand wel of niet kan vertrouwen, is het criterium: zou ik bij hem of haar kunnen onderduiken?
Daar is vorig jaar verandering in gekomen. Naast de oorlog is er een tweede ijkpunt: 7 oktober (de datum noemen we nog steeds zonder jaartal, valt mij op, daar zal in de nabije toekomst wel verandering in komen, lijkt me). Goed en fout relateer ik nog steeds aan de oorlog, daar is niets aan veranderd. Maar 7 oktober is onder mijn huid gaan zitten als het gaat om mijn contacten met anderen.
Alles is sinds 7 oktober anders, als Joden staan we sinds die Zwarte Zaterdag anders in het leven. Niet zo ingrijpend anders als voor de meeste Israëli’s, al of niet in Israël wonend. De pijn die ik als Nederlandse Jood voel, is niets vergeleken bij wat veel Israëli’s moeten doormaken. Dat vind ik belangrijk om vast te stellen, maar toch…
De eerste oorlog die Israël uitvocht en die ik bewust meemaakte, was de Zesdaagse Oorlog. Voor het eerst voelde ik mij sterk met Israël verbonden. Mijn Joodse identiteit en mijn zionistische gevoelens begonnen toen, op mijn 16e, pas echt vorm te krijgen. Dat Israël bestond en zou blijven bestaan, was ineens niet meer zo vanzelfsprekend. Vooral de eerste dagen, 5 en 6 juni 1967, waren spannend. Maar er was ook een positief element: heel Nederland leek Israël te steunen. Nederlanders sloten Israël in hun hart, zij plakten een sticker op de bumper van hun auto met de tekst “Wij staan achter Israël”. Ik ging de straat op met een collectebus om geld in te zamelen. Bijna niemand weigerde om iets in die collectebus te stoppen. Het was zó hartverwarmend dat bij mij het idee postvatte dat op het gebied van antisemitisme de geschiedenis zich niet meer zou herhalen. Als volk waren wij als het ware gearriveerd, Joden werden als Joden geaccepteerd, wat onze ouders hadden meegemaakt lag definitief achter ons, Israël was onze blanco cheque. Hoewel ik nooit alija-plannen heb gehad, voelde ik mij een echte Zionist.
Ik maak een grote sprong in de tijd, van 1967 naar 2023. Van de euforie van destijds is niet veel meer over. Natuurlijk heb ik het sentiment over Israël zien veranderen. De tijd van “Wij staan achter Israël” is al lang voorbij. Maar ik heb mij in al die jaren nooit zorgen gemaakt. Nooit zorgen hóeven maken. Nederlandse Joden waren (en zijn) in mijn ogen te weinig veerkrachtig. Te snel werd antisemitisme ervaren, te snel en te vaak werd angst gevoeld. Ik heb me hier altijd tegen verzet. Als Jood kun je in Nederland – tot op de dag van vandaag! – veilig leven. Nee, ik ontken niet dat we voorzichtig moeten zijn, dat de houding van veel Nederlanders ten opzichte van Joden is veranderd. Maar er is geen enkele reden, vind ik, om onze koffers te pakken. Alija maken, vind ik nog steeds, doe je uit idealisme, met een zionistisch hart, niet als vlucht voor een vermeende Joods-onvriendelijke maatschappij.
En toen werd het 7 oktober. De wereld schrok best even, heel even, van de gruweldaden van Hamas. Er was steun voor Israël. Zoals te voorspellen viel, verdween die steun behoorlijk snel. De sympathie voor Israël brokkelde af. De omkering van het sentiment van pro-Israël naar pro- Palestijnen en daarmee anti-Israël was niet nieuw. Maar het tempo waarin die omkering zich voltrok en de verbetenheid waarmee zoveel mensen ineens hun haat jegens Israël en ja, ook haat jegens Joden uitten, was verbijsterend.
Nog steeds voel ik geen angst. Nog steeds vind ik dat ik als Jood in Nederland een goed en veilig leven kan leiden. En hoewel ik moet erkennen dat het antisemitisme is toegenomen, dat het uiten van antisemitische gevoelens niet meer heel vreemd is, tóch ervaar ikzelf geen antisemitisme. Toch maak ik mij geen grote zorgen. Toch is en blijft mijn leven hier in Nederland.
Hierboven schreef ik dat er wel iets is veranderd. Wát dan? Twee dingen. De Joodse gemeenschap is veranderd, is zoveel angstiger geworden. Joden die de mezoeza van de deur hebben gehaald, die geen magen david meer durven dragen, die hun keppel verbergen onder een pet, die in het openbaar geen Hebreeuws meer durven spreken, dat is wat mij beangstigt. Zo kun je, vind ik, niet leven. Zoals ik al schreef: de Joodse gemeenschap moet sterker en veerkrachtiger worden. Antisemitisme is er altijd geweest en zal er altijd blijven. Maar het mag niet ons leven ondermijnen. Antisemitisme kenmerkt de antisemiet, niet de Jood.
En die tweede verandering? Die zit voor mij, als ik even mag generaliseren, in de verhouding met mijn niet-Joodse omgeving. Eén nadeel van leven in de galoet was altijd al dat je zo vaak iets moet uitleggen, dat er zoveel is dat door ‘de ander’ niet meteen begrepen wordt. Daar is een extra dimensie bij gekomen: ‘niet begrepen worden’ is het minste. Zelfs nadat ik iets heb uitgelegd, heb ik het gevoel dat mijn boodschap niet over komt. Sterker nog: onze oprechte gevoelens, onze zorg over Israël, onze onlust bij anti-Joodse uitingen (die aan de orde van de dag zijn) worden niet erkend. Er zijn maar weinig mensen die letterlijk met ons kunnen, en misschien ook willen, méé- voelen. Er zijn zelfs niet-Joodse vrienden, die altijd dicht bij ons stonden, die nu een toonbeeld van onbegrip zijn. Die ons niet aanvoelen, die ons niet begrijpen. Dat creëert in sommige gevallen afstand, een verwijdering. En dat is op z’n zachtst gezegd niet fijn. Ik hoop dat dit ooit weer goedkomt, maar gerust ben ik er niet op.